Ik ben bang voor het leven. Dat ik het niet kan ofzo. Dat ik
op een kwade dag door de mand zal vallen en dat er dan klinken zal: gefaald,
afgeschreven, mislukt exemplaar. Ik weet ook wel dat het een onzinnige angst
is, want wie zou dan die stem moeten zijn die dergelijke onzin verkondigen gaat
en dan ook nog over mij, wat helemaal onzinnig is, aangezien ik juist zoveel
positieve klanken hoor over wie ik ben en hoe ik ben en hoe ik de dingen doe
die ik doe.
Vanwaar dan toch die angst? Het is een onverklaarbare en
tegelijkertijd existentiële angst. Een
angst van het type waar niet omheen of langs te denken valt, omdat daarmee de
angst uitsluitend groter en geniepiger zich aandienen zal in de meest
stompzinnige vormen die er maar te bedenken zijn.
Is het oplosbaar,
een dergelijke angst? Ik ben bang van niet. Maar wie ben ik om daar een mening
over te hebben, ik onderga de angst, een slechtere beoordelaar kan er toch niet
zijn.
De angst uit zich
als een klein geniepig prutsplekje ergens in mijn onbewuste denken, dat zich
voorzichtig een weg baant naar mijn bewuste denken. Hoe stiller mijn omgeving
is, letterlijk danwel figuurlijk, hoe geniepiger het prutsplekje terrein
veroveren kan. Het hoeft me er maar aan te herinneren dat ik door stilte
omgeven ben en ziedaar, de kleine geniepige substantie krijgt voedsel om te
groeien en vormt een laagje op mijn denken. Elke gedachte zal vanaf nu gekleurd
zijn door dit laagje en me ervan overtuigen dat het laagje werkelijker is dan
welke gedachte ook. Het breidt zijn werkterrein uit, nu is ook het bewuste
denken ervan doordrongen aan het raken dat de stilte wel lang duurt en wel heel
groot is en dat er vast niemand bereid en nog minder in staat is om contact te
leggen met mij, aangezien ik in zekere zin die moeite helemaal niet waard ben.
Mijn bewuste denken doet nog heldhaftige pogingen deze sluipmoordenaar de mond
te snoeren, maar de keel dichtknijpen voert wat ver en dus krijgt de zachte
stem wederom ruimte voor het voordeel van de twijfel en is de stilte wederom
bewijs van eigen gelijk dat ongelijk zou hebben moeten blijven.
Aanvankelijk vond
nog een soort van strijd plaats, na verloop van tijd is daarvan niets meer
terug te vinden. De lijdzaamheid van het bezitten van een ziel neemt de
overhand in een allengs duister wordende gedachtengang, waarbij droefheid
wegens het in de steek gelaten zijn en vaag onbehagen over het onrecht dat
daarmee geschiedt en eveneens een heel ministukje woede dat zich in een angstig
hoekje verbergt opdat het niet vernietigd worden zal door het kleine geniepige
prutsplekje dat inmiddels een heel wat kleiner en nog veel geniepiger plekje
zonder enig gepruts geworden is, elkaar de ruimte geven. Het professioneel
ogende prutsplekje is intussen geniepig door aan het gaan met onrust zaaien om
storm te kunnen oogsten. De storm van de algehele paniek die toe dreigt te
slaan bij voortduren van stilte en het idee dat daaraan gekoppeld is dat van
enige interesse van wie dan ook geen sprake meer zijn kan. Hoe deze slag ooit
gewonnen worden kan is raadselachtig en ongewis. De prutsplek groeit door en de
tegengeluiden verstommen meer en meer, tot stilte alomtegenwoordig lijkt te
zijn en het bewuste denken van de eerste plek verdrongen is, om ruimte te maken
voor het paniekgevoel dat allesoverheersend aanwezig is in elke porie die nog
openstond en dus in beslag genomen kon worden.
Hoe het nog mogelijk is verslag
te doen van deze paniek is raadselachtig, het zal een ander deel van het denken
zijn dat tot dergelijke observaties nog in staat is. Paniek, het duistere
monster heeft meer en meer omvang gekregen en laat zich eenmaal ontwaakt niet
eenvoudig verjagen. Toch zal er een poging gedaan dienen te worden wil niet de
totale ondergang het toekomstige lot gaan zijn. En lot, daar is geen kruid
tegen gewassen, voorkomen is dus van het allergrootste belang.
Beteugelen van angsten is een dagtaak en een monnikenwerk. Het is keer op keer zoeken naar de minutieuze ruimte die er nog is temidden van de duisterste duisternis, om een plekje van licht te blijven ervaren en zien en daar de aandacht geheel en al naar toe te trekken, te duwen, te bewegen op welke wijze dan ook. Het duister kan het niet voor eeuwig winnen, er komt een andere tijd, zoveel is zeker. De vraag is echter wanneer die tijd geen tijdelijkheid meer zijn zal. Immers, keer op keer schijnt het kleine geniepige prutsplekje dusdanig ruimte te eisen en te verwerven dat blinde paniek toe kan slaan. Hersenkrakers zijn het, die paniekmomenten. Ze onder controle krijgen een zware opgave. Er begrip voor vinden in een omgeving die dergelijke ervaringen niet aan den lijve heeft ondergaan, geen sinecure.
Dit relaas is er
een poging toe. Hoort zegt het voort. Voor ieder die er voordeel van ervaren
kan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten