zondag 1 december 2019

Ruisende klanken



‘Daar ruist langs de wolken…..’

Mijn oma leerde me dit lied ooit. Ik kan het niet horen zonder aan haar te denken. Ik heb duizend en een van dergelijke associaties in mijn hoofd. Het element ‘ruis’ in dit lied is iets dat ik in mijn eigen hoofd veelvuldig tegenkom.
Ik lees iets en de associatiemachine vormt een stoorzender, een ruis in mijn hoofd.
Ik hoor iets en een nieuwe ruis gaat dwars door de eerste stoorzender heen, nu is het dubbele ruis.
Iemand zegt iets tegen me en ik hoor een woord dat me ergens aan doet denken en voor ik het weet is er een derde stoorzender die ruis geeft.

Het begrip ruis is een begrip dat me tijdens mijn opleidingen uitgelegd werd als een element dat bij elke vorm van communicatie optreedt.
Ruis kan ontstaan bij de ‘zender’, degene die een tekst de wereld in stuurt (laten we het beperken tot geschreven taal). De persoon die de tekst verzendt heeft eigen associaties in het hoofd die meeklinken op de achtergrond, zoals in bovenstaande geval ik het lied dat mijn oma me leerde ‘hoor’ als ik het woord ruis hoor. Vaak is er een heel persoonlijke associatie die de zender zich maar half en half of in het geheel niet bewust is, maar die wel degelijk de tekst die verzonden wordt kleuren kan. Ongemerkt en onbedoeld.

Ruis kan ook ontstaan in de boodschap zelf. Ruis, omdat de woorden die gebruikt worden bijvoorbeeld erg lijken op woorden die in een andere context ook gebruikt worden, maar dan met een andere betekenis en bedoeling. Dat het dan bijvoorbeeld zo is dat iemand een tekst hanteert waar in een reclameboodschap ook gebruik van gemaakt wordt, waardoor de tekst ineens een dubbele bodem krijgt, of een bijklank.
Dit is niet altijd te voorkomen, hoezeer we dat ook proberen als we zelf een tekst schrijven.

Ruis kan tenslotte ook ontstaan bij de ontvanger van de boodschap. Dan spelen weer dezelfde dingen die bij de zender spelen, eigen associaties bij bepaalde woorden of zinsneden. Of ook wel slecht lezen dat een andere tekst binnen laat komen dan die er staat. Of ook wel tussen de woorden een boodschap lezen die niet genoteerd staat. Of ook wel een bedoeling vermoeden die niet rechtstreeks in de tekst terug te vinden is en door een andere ontvanger er niet uit opgepikt zou worden.

Allerlei zaken kunnen het dus ingewikkeld maken om een boodschap over te brengen.

En wat ook nog meespeelt is het simpele gegeven dat tekst een beperkte vorm is. Net zoals een menselijk lichaam grenzen heeft, hebben ook de woorden die we met elkaar delen een begrenzing. De boodschap kan niet oneindig zijn. De boodschap kan ook niet volledig nauwkeurig zijn.
De boodschap is altijd beperkt en eindig.

Nu las ik daarover een interessante column in Trouw van 30 november 2019. 
Jan Beuving legt daarin het verschil tussen ‘discreet’ en ‘continu’ uit, termen uit de wiskunde. Dat gaat over getallen. De verzameling van natuurlijke getallen (1, 2, 3 etc.) is een discrete verzameling. Getallen die een positie hebben en waar een afstand tussen bestaat. Net zoals we woorden naast elkaar plaatsen en niet in elkaar over laten gaan.
Reƫle getallen vormen daarentegen een continue verzameling. Alle denkbare getallen hebben tussen zich in altijd weer een ander getal. (tussen 2 en 3 bevindt zich 2,5, tussen 2,5 en 3 zit 2,75 en zo kun je oneindig doorgaan)

Nu had ik bij deze uiteenzetting gelijk een gedachtensprong:  Dit is het grote verschil tussen mijn hoofd en het hoofd van mensen zonder autisme.
Ik heb een dringende behoefte aan een continue woordenverzameling. Maar ben me er zeer van bewust dat ik me moet behelpen met een discrete woordenverzameling.
Het is onmogelijk om alles wat zich in mijn hoofd bevindt om te zetten in woorden die ik anderen aan kan reiken op een wijze die exact weergeeft wat zich in mijn hoofd bevindt. Los van het feit dat ik niet drie tot twintig dingen tegelijkertijd kan zeggen (alles komt altijd na elkaar, nooit gelijktijdig, in de werkelijke tijd) is het ook onmogelijk de taal te vinden die alles exact kloppend en correct weergeeft zoals het zich in mijn hoofd bevindt.

Jan Beuving vat het zo samen: ‘Je zou geen gesprek meer kunnen voeren als je elke zin wiskundig kloppend wil maken.’
Ik zeg altijd dat ik met taal omga alsof het wiskunde is.
Nu werd me ineens duidelijk hoe ik dat aan jullie uit kan leggen.

En ik ben erg benieuwd of het ook helder overgekomen is.
Reageer gerust!