maandag 4 oktober 2021

Het komt te paard en gaat te voet

 'De titel klopt niet! Zo is die uitdrukking niet!'


Heb je helemaal gelijk in, beste lezer, maar dit keer klopt de titel wel en de uitdrukking niet, want ik heb het hier nu over mij en hoe het verschijnen en verdwijnen van vertrouwen in mijn leven plaatsvindt. 

Als kind van twee predikanten werd ik opgevoed met een grenzeloos positief mensbeeld. We waren allen 'kind van God' en in het Godsbeeld dat daarbij paste kreeg ik mee dat God van alle mensen houdt en dat mensen in de kern dus allemaal goede mensen zijn. Want hoe zou een goede God van slechte mensen kunnen houden? Mijn kinderlijke logica sloot feilloos aan bij het basisprincipe dat me bijgebracht werd. 


Neem daarbij mijn toen nog onbekend gebleven autistische denkwijze en je kunt je wellicht voorstellen dat ik een naïef meisje was dat mensen vertrouwde op hun blauwe ogen of hun vriendelijke glimlach en zeker op hun woord, want ik nam natuurlijk alles letterlijk. 

Dat ik daardoor een makkelijke prooi werd voor flauwe humor als het ophalen van plintenladdertjes, moge duidelijk zijn. 
Toch peinsde ik er niet over mijn wijze van mensen beoordelen op te geven. Mensen waren intrinsiek goed en dat ze weleens een scheve schaats reden of mensen bezeerden moest wel een vergissing zijn, in mijn ogen. 
Lang heb ik dat vol kunnen houden. De eerste veertig jaar van mijn leven was het nauwelijks een opgave om mensen te vertrouwen. Ik zag altijd hoe iemand zou willen zijn en rekende iemand dan niet meer af op wat er concreet plaatsvond in een gegeven situatie. Ik vertrouwde blind iedereen die op mijn pad kwam. 
En als ik eerlijk ben, ergens ben ik daar ook nooit mee opgehouden. Het hoort bij me, het voelt vertrouwd, het maakt de wereld in mijn ogen tot een veilige plek en ik geef andere mensen er ook een fijn gevoel mee. 
Zo kwam ik vandaag tot twee keer toe tot stilstand voor een zebrapad en tot mijn grote verbazing bleek dat in de stad waar ik reed dusdanig ongebruikelijk geworden dat de overstekende voetgangers mij beide keren met uitgebreide handgebaren en brede glimlachen van harte bedankten voor mijn vanzelfsprekende (want dat hoort volgens de verkeersregels) gebaar. Ik kan mijn eigen verbazing over hun uitbundige reactie nog helemaal voelen. Ben het nog aan het verwerken als het ware, dat dit type vertrouwen (de regels worden gehandhaafd zonder voorbehoud) blijkbaar niet meer vanzelfsprekend is. 
Voor mij ondenkbaar! 

Toch is ook mijn grenzeloze vertrouwen in de mensheid in het algemeen en individuele personen in het bijzonder wel degelijk regelmatig en ook met grote kracht aangevochten geraakt. 
Allereerst was er het moment waarop mijn broer besloot dat zijn leven eindiger mocht zijn dan ik verwacht had. Het schond mijn vertrouwen enorm. 
Toch bleek het niet mijn algehele vertrouwen te schenden, het tastte slechts mijn vertrouwen in mijzelf aan, zo bleek. 

Pas jaren later, toen mijn scheiding een feit werd en er van alles daaromheen gebeurde dat ik totaal niet verwacht had, werd mijn vertrouwen in anderen dusdanig geschaad dat ik een tijdlang zeer zwart wit doorsloeg naar een algeheel wantrouwen in alles en iedereen. Wie ik ook tegenkwam, wat er ook gezegd werd, voortaan geloofde ik alleen nog mijzelf en nam ik ruim de tijd om te checken en te dubbelchecken of wat me gezegd werd ook overeenstemde met traceerbare feiten. Ik nam niets of niemand meer voor waar aan en leefde in een steeds donker wordende wereld. Tot ik inzag dat ik hier niet gelukkig van zou worden. 
Toen kwam langzaam de genezing van mijn wantrouwen en ging ik beetje bij beetje weer accepteren dat als iemand iets zei ik er van op aan kon dat het klopte en ik het niet hoefde na te rekenen of uit te zoeken. Ik ging ook ontdekken dat als ik het gevoel had dat er 'iets' niet klopte het wel degelijk verstandig bleef om op onderzoek uit te gaan. 

Zo leverde de erfenis van mijn huwelijk me alsnog iets goeds op: het vermogen om genuanceerd om te leren gaan met mijn grenzeloze vertrouwen in mensen. 

Als ik nu, heden ten dage, inmiddels meer dan een halve eeuw oud, mensen ontmoet die me vriendelijk bejegenen is er niets in mij dat opspringt en zich afvraagt of het wel klopt dat mensen vriendelijk tegen me zijn. Ik accepteer en aanvaard, ik onderga en vind uit, ik bespreek en reageer en ik voel pas als de ontmoeting voorbij is of ik wellicht voorbij ging aan een mogelijke onzuivere kant in wat in mijn beleving puur en mooi en fijn en om dankbaar voor te zijn geweest is. 

De gedachte uit de catechismus (die ik nooit heb hoeven leren) dat de mens 'geneigd is tot alle kwaad en niet in staat tot enig goed' (tenzij Christus......etc.), heb ik nooit geloofd. In mijn beleving is ieder mens geneigd tot alle goed en amper in staat tot bewust kwaad. We zijn allemaal hulpeloze wezens die op deze aarde geworpen zijn en er maar het beste van moeten maken met elkaar. 
Dat doen vanuit een basisvertrouwen dat ieder mens intrinsiek goed is, is voor mij persoonlijk een rustgevendere gedachte dan me voortdurend af moeten vragen of mijn vertrouwen wel terecht is en of wat iemand zegt of doet wel zo oprecht is als hij of zij het wil laten overkomen. 

Mijn vertrouwen komt te paard en gaat te voet. 
Doe er je voordeel mee, maar misbruik het niet, want als het eenmaal verdwenen is, dendert het paard zover mogelijk van je vandaan. 
Het blijft een ongetemd dier. Het heet autisme. En ik laat het zijn/haar gang gaan.