zaterdag 28 juni 2014

De zegen van blindheid



Ergens in mijn bestaan drong het tot me door, de blik waarmee ik de wereld in gebracht ben is een gezegende geweest. Het is onvoorstelbaar dat ongezien zijn zegenrijke elementen bevatten kan die uiteindelijk weleens betekenisvoller zouden kunnen zijn dan gezien zijn met ogen die alles opmerken en er iets van vinden, alhoewel het uitspreken van zo'n zin de onvoorstelbaarheid al onmiddellijk dichter in de buurt van voorstelbaarheid en zelfs goed in te denken en daarmee zeer voorstelbaar brengt.
In mijn jeugd, op de leeftijd dat besmetting met het virus dat volwassenworden heet nog geen sprake was, kwam er een nieuw gezinslid bij ons wonen. Een meisje, net zoals ik, een dochter, net zoals ik, een ongezien kind, net zoals ik, een dochter van haar vader, net zoals ik, een oudste kind, net zoals ik. Dat laatste element behoeft een korte verklaring, ze kwam niet zoals ik uit de buik van mijn moeder, maar uit de buik van een vliegtuig. Ik zag haar en besefte dat het mijn zusje was en altijd zijn zou, hoe anders ze er ook uitzag dan ik gewend was dat kinderen er uitzien. Buitenlandse mensen met een buitenlands uiterlijk kwamen niet voor in de veilige omgeving waarin ik groot werd, mijn zusje was de eerste en bleef lange tijd de enige in de wijde omtrek. Door haar zag ik hoe volwassen mensen, of eigenlijk met name degenen die pretenderen heel volwassen te zijn, er niet in slaagden dieper te kijken dan hun ogen zien konden en een mening vormden over mijn zusje zonder een woord met haar te wisselen, zoals ze dat met mij ook deden en ik dan ook al gewend was. Dat het mijn zusje overkwam raakte me echter dieper dan het me ooit geraakt had dat mensen het bij mij deden. Ik wist dat mijn zusje gewoon een kind was zoals ikzelf, met leuke en minder leuke kanten, met plezierige en minder plezierige eigenschappen, met makkelijke en minder makkelijke hebbelijkheden, met fijne en minder fijne levenservaringen. Waarom het me dieper raakte kwam doordat ik van mijn vader geleerd had iedereen te behandelen als gelijke, wat, zo realiseerde ik me pas vele jaren later, dieper ging dan iedereen als gelijkwaardig behandelen. Het gelijkwaardige element heeft spoedig een meewarig element in zich zodra de gebruiker van de gelijkwaardigheid ogen benut om maten te nemen en conclusies te trekken. Dan is het ineens knap dat een blinde kan wat de blinde zelf als vanzelfsprekend en gelijk aan dat wat een ziende kan ervaart en door hen die hun ogen niet benutten voor het bepalen van gelijkheid allang geconstateerd hebben, eerder tot de conclusie gekomen zijnde dat de blinde betere gelijkheid en meer waarde dan gelijke waarde weet te profileren, niet ondanks, maar wellicht zelfs dankzij dat wat in het algemeen met handicap aangeduid wordt, de blindheid.
Nu de discussie over de gelijkheid van de knechten van een goedheiligman oplaait, voor de zoveelste keer, herinner ik me weer hoe ongelooflijk ongelijkwaardig mijn zusje benaderd werd, uitsluitend en alleen op grond van haar uiterlijke kenmerken, die zeer exotisch en in mijn ogen uitermate aantrekkelijk, maar in de ogen van de wereld uitheems en daarmee afwijkend en minder gelijk, laat staan gelijkwaardig gevonden werden.
Is er een verband tussen het een en het ander? In mijn bescheiden opinie welzeker. Ik leerde van jongsafaan dat kijken iets is dat je niet doet met de zintuigen die de meeste mensen daar voor benutten, maar dat je dat doet met je handen, met je voeten, met je oren, met je mond, met je neus en met je hart, kortom met heel je wezen. En als je heel wilt wezen als wezen dat meestal niet slechts bestaat uit ogen, is het nuttig jezelf toe te staan alle elementen van je wezen in een gezond samenspel elkaar te laten corrigeren en bijsturen, opdat niet de suprematie van de blik in de ogen de conclusievormende kracht is waarmee je het bestaan om je heen van gelijkwaardige en gelijke medemensen beoordeelt, beziet.
Er is mij ooit uitgelegd dat er een reden was voor de kleur waarmee de knechten van de goedheiligman door het leven gingen. Zoals me ook uitgelegd was dat mijn zusje vanwege het verre land waar ze vandaan kwam en waar de zon feller scheen dan in het land waar ik zelf mijn oorsprong vond een andere kleur had dan ikzelf.
Ik heb die uitleg altijd belangrijker gevonden dan wat mijn ogen mij vertelden. Ik keek langs de kenmerken die niets met een verklaring voor de kleur te maken hadden en ging om met de persoon die mijn zusje was, zoals ik dat met ieder willekeurig mens deed die ik op mijn levensweg ontmoette. Ook met de knechten van de goedheiligman. Een negroïde uiterlijk? Het zal wel, vreemd dat iemand dat een goede weergave vindt van een knecht die door de schoorsteen zwart geworden is, was de gedachte die langsflitste zonder dat ik er veel aandacht aan besteedde. Een vreemd taaltje? Het zal wel, vreemd dat iemand meent dat zo'n taaltje nodig is om knecht te zijn van de goedheiligman die toch werkelijk volmaakte taal weet uit te brengen en dat ook zijn knechten wel geleerd zal hebben, was de gedachte die langsflitste zonder dat ik er veel aandacht aan besteedde.
Karikaturaal gedrag? Het zal wel, vreemd dat iemand meent dat een knecht van de goedheiligman een karikatuur is terwijl de goedheiligman zelf alle eer krijgt die verdiend is, was de gedachte die langsflitste zonder dat ik er veel aandacht aan besteedde.
Wat zou het een zegen zijn als meer mensen de ervaring op konden doen die ik in mijn leven mee mocht maken, groot gebracht worden door een blinde vader die zijn blik zo wist te richten dat ik meestal vergat dat blind door het leven gaan door de meeste mensen als afwijkend en ongelijkwaardig beschouwd wordt.
De goedheiligman beoordeelt en behandelt zijn knechten als gelijken, zonder hen kan ook hijzelf niet bestaan, ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zoals zwart bij wit hoort en hoog bij laag, geen van beide is meer waardevol dan de ander, het is in het samenspel van beide krachten dat we de waarde ontdekken kunnen.
Gelijke monniken gelijke kappen houdt ook in dat ongelijke monniken ongelijke kappen dragen kunnen en dragen zullen. Moge ooit de gelijkheid van mensen zo vanzelfsprekend zijn dat blogs als deze overbodige onzin geworden zijn.

zondag 15 juni 2014

Brood en spelen

Het woord dat klinkt als bepaalde sporten beoefend worden is zwaar afhankelijk van de sport die beoefend of ook wel bekeken wordt door de beoefenaar of observeerder van deszelves. Dat woord kan welluidend optimistisch en weldoordacht van toon zijn, anderszins kan het eveneens zonder enige moeite een gans andere kant op gaan en klinken alsof het laatste oordeel plaatsvindt uitgevoerd door de tegenstander die geen sportieve tegenstrever meer zijn kan en in de duivel veranderd lijkt te zijn met diens helpers om zich heen. Het is merkwaardig hoe weldenkende mensen dan toch nog van mening kunnen zijn dat sport iets zou zijn dat meer universeel van betekenis en waarde is dan godsdiensten dat zijn kunnen.
Uiteraard, het is waar, de regels van een sport wijzigen zich niet als die sport op andere continenten beoefend wordt. En het is eveneens ontegenzeggelijk waar dat waar de sport in vrije tijd en voorafgaand aan het competitieverband beoefend wordt, deze een functie hebben kan die vreemdelingen tot vrienden smeedt, die verschillen overbrugt en een gevoel van saamhorigheid teweegbrengen kan.
Echter, op het moment dat er competitie en de behoefte aan een ontegenzeggelijke winnaar ontstaat is het zeer onvoorspelbaar hoe het effect zal zijn op de deelnemers en waarnemers.

Waarin verschilt sport wezenlijk van religie? Niet in de regels van het spel, elke religie kent regels en een spel. Niet in het enthousiasme van de deelnemers, elke religie kent fanatici en ongeïnteresseerden. Niet in de wereldgelijkvormigheid, elke religie kent elementen die aansluiten bij de tijdgeest van dat moment. Niet in de mate van energie, elke religie kost inspanning en oefening. Niet in de winst, elke religie levert de deelnemer en zelfs de toeschouwer veel op.
Waarin dan wel?
In de kern van de zaak.

Sport dient geen ander doel dan brood en spelen te bieden hebben, hoezeer er ook normen en waarden en zinvolle nevenelementen uit te destilleren zijn. Religie daarentegen, heeft tot doel brood en spelen te overstijgen op een dusdanige wijze dat de mens beseffen gaat dat brood en spelen hen houden op het niveau waarop deze zich bevindt, zonder enige mogelijkheid tot verandering, aangezien een topsporter op enig moment de top niet meer halen zal en derhalve een minder begerenswaardige positie in zal nemen dan waar naar gestreefd werd ten tijde van het starten met het beoefenen van de sport. Een mens die religie tot sport verheft, danwel zonder sport religie centraal stelt in het leven, zal in staat zijn boven zichzelf uit te stijgen tot op hoge leeftijd, tot op het sterfbed en afhankelijk van de religie tot ver daarna.
Is sport daarmee onzinnig of verwerpelijk te noemen? Geenszins, het kan het voorportaal blijken te zijn voor velen die hunkeren naar een bestaan dat hen ervan verzekert dat ook bij falende sportprestaties er een plek is te vinden waar vervulling voor de ziel beoefend en gevonden kan worden, op een wijze die brood en spelen te boven gaat.
Vele wegen leiden naar Rome.
Zoekt en je zult vinden.